Totaal aantal pageviews

zaterdag 26 oktober 2013

Pas op voor presenteïsme: ziek werken is onproductiever


BEWAAR ARTIKEL
Hoewel ziek gaan werken voor de ene een blijk is van toewijding, is het niet altijd de beste optie. Nieuw onderzoek toont namelijk aan dat zij op lange termijn minder productief zijn dan hun collega's die wel ziektedagen opnemen.
Gary Johns en zijn team van de Concordia University in Canada onderzocht het zogenoemde presenteïsme, het verschijnsel waarbij mensen ziek komen werken.

"Presenteïsten voelen een dwang om te gaan werken, ook al zijn ze daar eigenlijk niet toe in staat", zegt Johns. "Dat kan er echter voor zorgen dat ze wel lichamelijk aanwezig zijn, maar niet met hun geest. Uiteraard leidt dat tot onproductiviteit."

Presenteïsme vs. absenteïsmeIn het onderzoek werd het ziektedrag van 444 werknemers gedurende 6 maanden gevolgd. Daaruit bleek dat er gemiddeld drie 'presenteïsme'-dagen zijn. Er werden daarentegen slechts 1,8 gevallen vastgesteld van absenteïsme, voortdurende afwezigheid of ziekteverzuim.

"Meestal wordt geklaagd over de kosten van de absenteïsme, maar de impact van presenteïsme kan dus twee keer zo groot zijn. Alleen zijn die gevallen veel moeilijker te meten", zegt Johns.

Onzeker
Maar waarom voelen mensen zich verplicht om aanwezig te zijn op het werk? "Sommige mensen willen hun collega's of patiënten niet in de steek laten. Zo is er het meest presenteïsme in de zorgsector en in het onderwijs", weet de wetenschapper.

Maar de grootste oorzaak van presenteïsme is ongetwijfeld jobonzekerheid. "Mensen die niet bang hoeven te zijn dat ze hun job verliezen door een eenmalige aanwezigheid, durven meer ziektedagen opnemen", zegt professor Johns. (lbs)

Zeven op de tien werknemers gaan ziek werken

BEWAAR ARTIKEL
Door: redactie
7/04/10 - 13u12
Zeven op de tien Belgische werknemers werken toch wanneer ze ziek zijn en bijna twintig procent van hen gaat ziek naar het werk uit angst om hun baan kwijt te spelen. Slechts zo'n dertig procent blijft thuis tot ze genezen zijn.
Dat blijkt uit een enquête van vacaturesite Monster naar aanleiding van Wereldgezondheidsdag.

Te druk
Veertien procent kiest om thuis te blijven, maar werkt van daaruit. Hoewel 19 procent van de Belgische werknemers toch gaat werken uit schrik om hun job te verliezen in crisistijden, maken Belgen zich minder zorgen over de effecten van de crisis op hun job dan de gemiddelde Europeaan: onder hen gaat 28 procent ziek uit werken uit schrik voor jobverlies. Uit de studie, waarbij Monster wereldwijd 33.684 respondenten ondervroeg, onder wie 845 Belgen, bleek nog dat 38 procent van de Belgische werknemers het naar eigen zeggen te druk heeft om een dag te kunnen missen.

Finnen
Hongaarse werknemers (52 procent) vrezen volgens de wereldwijde enquête het meest voor jobverlies door de crisis, terwijl Finnen (tien procent) zich in verhouding nauwelijks zorgen maken en met een gerust gemoed thuis uitzieken (52 procent).

Emotionele kwestie
"De keuze om al dan niet naar het werk te komen wanneer men ziek is, is voor velen een emotionele kwestie", zegt Bernard Hensmans van Monster. "De werklast is soms zodanig hoog dat men het zich niet kan veroorloven een dag te missen. Ook de angst om hun job kwijt te raken in onrustige crisistijden zorgt ervoor dat werknemers ziek naar het werk gaan." (belga/ddh)

    Lees ook

donderdag 24 oktober 2013

Luxeverzuim


Sinds dit schooljaar is er in het onderwijs een nieuwe regeling van kracht die onder andere het probleem van het luxeverzuim moet aanpakken, waarbij leerlingen in de week voor een vakantie al van school wegblijven. Het is immers goedkoper om net voor een vakantie op reis te vertrekken, dan tijdens de vakantieweek zelf. 
Zo’n afwezigheid moet vanaf dit schooljaar verplicht gewettigd worden via een ziektebriefje. Huisartsenvereniging Domus Medica roept haar leden dan ook op om 'rechtvaardig streng' te zijn bij het afleveren van die doktersattesten.
Maatschappelijke verantwoordelijkheid
‘We begrijpen de reacties van sommige huisartsen die vinden dat het onderwijs het probleem van luxeverzuim naar hen doorschuift’, aldus Van Overloop.  ‘Maar we menen dat ook de artsen een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben omaan het luxeverzuim een einde te maken.'
Kritiek
Het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen (SVH) uit echter snoeiharde kritiek op de nieuwe regeling en vindt dat het onderwijsveld het probleem zélf moet aanpakken. Het syndicaat had bovendien al in juli overleg geëist, toen minister Pascal Smet van Onderwijs (SP.A) bekendmaakte dat hij het luxeverzuim wilde aanpakken met onder meer een verplicht ziektebriefje.
Leerlingen die in de week voor of na een schoolvakantie zonder ziektebriefje afwezig
blijven, lopen het risico dat het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) wordt ingeschakeld, of dat het ministerie van Onderwijs het parket inlicht of een uitbetaalde schooltoelage terugvordert.
De volledige regeling rond ziektebriefjes op school vindt u op www.ond.vlaanderen.be/leerplicht.

woensdag 16 oktober 2013

De wiskundeleraar is een uitstervend ras', waarschuwen de onderwijsnetten.

‘Ik maak mij grote zorgen', zegt Mieke Van Hecke, directeur-generaal van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs. ‘Wij kampen met een groeiend tekort aan wiskundeleraars. Er zijn om te beginnen al te weinig jongeren die kiezen voor een universitaire studie wiskunde. En van de afgestudeerden kiest maar een klein deel voor het onderwijs. Velen onder hen komen in de bank- of verzekeringswereld terecht. Als gevolg daarvan moet wiskunde steeds vaker gegeven worden door leraren met een andere opleiding. Natuurkunde bijvoorbeeld, of chemie.'
Het gemeenschapsonderwijs zit met hetzelfde probleem, zegt een woordvoerster van afgevaardigd bestuurder Raymonda Verdyck: ‘De wiskundeleraar is een uitstervend ras. Dat is ook bij ons een punt van grote zorg. Wij weten van enkele grote scholengroepen dat het probleem vooral rijst in de derde graad: daar komt het steeds vaker voor dat men geen wiskundigen vindt om les te geven.'
Experts vrezen dat het gebrek aan wiskundeleerkrachten één van de factoren is die een negatieve impact hebben op de kwaliteit van het onderwijs. ‘Daarnaast zit er ook te weinig systematiek in de lessen', vindt oud-leraar en docent Rik Verhulst. ‘Het leerplan springt te veel van de hak op de tak.'

zaterdag 12 oktober 2013

Loopbaanbeleid moet werkbaarheid centraal stellen’



ACV: ‘Loopbaanbeleid moet werkbaarheid centraal stellen’
Foto: Lisa Van Damme; LVD
De groei van de werkbaarheidsgraad in Vlaanderen is bijna helemaal stilgevallen. Een kleine helft van de werknemers heeft problemen met een of meerdere werkbaarheidsknelpunten. Dit is bijzonder slecht nieuws voor de betrokken werknemers. Maar ook voor de doelstelling van een hogere werkzaamheid en langer werken, zo reageert het ACV, dat enkel een oplossing ziet in een loopbaanmodel dat werkbaarheid centraal stelt.
Uit de jongste Werkbaarheidsmonitor van de SERV, het overlegorgaan van de sociale partners, blijkt dat het aantal werkbare jobs in Vlaanderen stagneert. Waar de werkbaarheidsgraad tussen 2004 en 2010 nog steeg van 52,3 naar 54,3 procent, blijft het percentage in 2013 hangen op 54,6.
‘Een en ander ziet er dus niet goed uit voor de (andere) Pact-doelstelling over een hogere werkzaamheid en langere loopbanen. Langer doorwerken zal immers alleen maar lukken als het ook haalbaar is voor de werknemers, op een werkplek die hen gezond houdt, hun competenties versterkt en combineerbaar is met hun gezins- en zorgverantwoordelijkheden’, zo klinkt het bij het ACV.
De Vlaamse vakbond steekt de hand uit naar werkgeversorganisaties, bedrijfsleiders en andere vakbonden om in sectoren en ondernemingen een loopbaanmodel dat werkbaarheid centraal stelt om te zetten in concrete actieplannen en maatregelen voor lerende en leefbare loopbanen.
Volgens het ACV kan door het vroegtijdig detecteren van knelpunten in het werkvermogen, via gerichte vorming, jobaanpassingen en ander individueel maatwerk vermeden worden dat mensen moeten afhaken of uitvallen.
‘Investeren in ergonomie van werkposten, stresspreventie, planmatig opleidingsbeleid en gezinsvriendelijke werktijdregelingen; kortom investeren in werkbare jobs garandeert dat het werkvermogen e

authentiek functioneren in de klas kun je leren

“Die van Nederlands is nen echte”, zegt Lander (16). “Ik zit graag in zijn les en steek veel van hem op.” Dat treft, want door populaire media als het internet, Facebook en Twitter zijn leraren slechts een van de vele bronnen van informatie voor jongeren. Hoe jongeren dan selecteren? Ze zoeken welke informatie authentiek overkomt.
Het belang van authenticiteit in onze maatschappij, en zeker bij jongeren, neemt alleen maar toe. Nieuw onderzoek toont welke criteria jongeren gebruiken om hun leraren als ‘authentiek’ te beschouwen. En geeft aan hoe je in de klas authentiek functioneert en dat zelfs kunt leren. Echt?

1.  Ken je vak, vertel je verhaal
 “Ik zit daar in de klas omdat ik wil bijleren. De lessen mogen leuk en aangenaam zijn, maar dat is niet het belangrijkste.” Lucas (18), 6 aso
Je leerlingen verwachten vooral dat ze iets bijleren in de klas. Vakkennis is daarom het belangrijkste criterium om een leraar als ‘echt’ te beoordelen. Klasmanagement is ook belangrijk. Leerlingen verwachten dat je de klas in de hand houdt, maar dan vooral omdat ze dan beter kunnen bijleren. In een rumoerige klas is het moeilijker om iets op te steken.
 “Hij springt van de hak op de tak. moeilijk om te volgen. ineens gaf hij vlug grammatica, omdat we te weinig tijd hadden. Toen dacht ik: ik leer het gewoon niet meer.” Maite (16), 4 bso
Vakkennis houdt voor je leerlingen ook in dat je als leraar duidelijk en helder de leerstof uitlegt en daarvoor de nodige tijd voorziet. En ze verwachten ook dat je hen helpt bij het verwerken van de leerstof, dat je hen warm maakt voor de vakinhoud, en er samen met hen naar streeft dat ze een goed resultaat halen. Leerlingen appreciëren dus sterk dat je weet waarover je praat en dat je dat kunt vertalen naar de doelgroep aan wie je lesgeeft.
Echte leraren? zij die het leuk vinden om les te geven
2.  Breng  je passie over
“Als ze leeft voor haar vak. als je ziet dat ze werk in haar vak heeft gestoken. Als ze haar leerstof niet aframmelt, maar echt geïnteresseerd is in haar vak, ja, dan …” Fleur (17), 5 tso
Als je leerlingen het gevoel hebben dat je als leraar met je vak en met hen bezig bent, dat je investeert in je vak, dat je bevlogen bent en leeft voor je vak, dan is dat een geweldige surplus. Ze appreciëren het als je tijd en moeite steekt in je lesvoorbereidingen en zoekt naar creatieve manieren en invalshoeken om je leerstof over te brengen.
 “Hij hield zich misschien niet aan het leerplan, maar toch leerde hij ons op die manier zo veel meer.” Victor (15), 4 tso
Je leerlingen focussen niet echt op didactische werkvormen. Die vinden ze enkel belangrijk als ze de les aangenamer maken of als ze ervoor zorgen dat ze de inhoud beter begrij- pen. Ze waarderen het als je lesgeeft op de meest efficiënte en effectieve manier. Jongeren bewonderen de leraar die meer weet dan het puur noodzakelijke en die toont dat hij de actualiteit van zijn vak bijhoudt. Cruciaal is wel dat die extra’s een meerwaarde bieden voor de les, dat ze meer doen dan de les ‘opleuken’. Lachen en plezier maken kunnen, maar zijn ondergeschikt aan bijleren en passie.
3.  Blijf op een veilige afstand
“Als je met een probleem zit, komt hij naar je toe, maar hij blijft op een bepaalde afstand. Hij praat niet over relaties in de les. Hij is geen vriendje van ons op Facebook.” Aya (17), 5 aso
Leerlingen verwachten dat je soms over je eigen leven praat in de les, dat maakt de vertrouwensband sterker. Maar toch  moet er voor hen een zekere afstand zijn. Jongeren zijn zeer genuanceerd over de mate waarin je je als leraar blootgeeft in de les. Autobiografische elementen in je les maken je menselijker, maar doe dat zeker niet te veel, zodat je leerlingen er geen ongemakkelijk gevoel bij krijgen.
“Toen ik in een volgend leerjaar zat, wist zij nog wie ik was, en nam ze me wel eens apart voor een babbeltje. Leuk dat ze dat nog wou doen.” Matteo (18), 6 bso
Het is belangrijk dat je als leraar, vooral in de informele momenten, zoals pauzes, leswissels of op schooluitstap, interesse toont voor de leefwereld van de jongere. ‘Hoe was het op de sportclub’, ‘Hoe gaat het thuis’, dergelijke kleine vragen zijn zeer belangrijk voor de perceptie van authenticiteit bij een leraar. Leraren moeten ‘voelsprieten’ hebben voor conflicten in de klas, moeilijke thuissituaties, problemen met welbevinden.
4.  Wees je eigenste zelf
“Al die leraren zijn zo verschillend en dat is leuk. Ze hebben eigen specialiteiten, ze zijn zo gebeten en hebben allemaal andere interesses.” Rayan (16), 4 tso
Leerlingen verwachten van jou dat je jezelf bent in de klas. Dat je je stempel drukt op zowel de aanpak van je lessen als de manier waarop je omgaat met je leerlingen. Een ‘echte’ leraar is uniek omdat hij zijn eigen persoonlijkheid behoudt, hij op een eigen manier omgaat met zijn leerlingen, bij zijn eigen standpunten blijft en zich consequent gedraagt. Je bent uniek omdat je anders lesgeeft dan de andere leraren. En je leerlingen verwachten ook dat de les waarin ze zitten uniek is.
“De vervangster voor geschiedenis trok zich heel hard aan wat wij van haar vonden, en ze gedroeg zich daar ook naar. Als we zeiden: ‘geen toets, we hebben er nog maar net een gehad’, gaf ze onmiddellijk toe. Dat is niet goed, niet écht.” Fatma (17), 5 aso

Opvallend: leerlingen verlangen van jou dat je de controle houdt over je les en dat je je niet te sterk laat leiden door wat ze van jou vinden. Humor mag en bepaalt ook sterk mee de klassfeer, maar jongeren geven aan dat je als leraar gezag moet hebben en grenzen moet stellen. Leerlingen willen respect tonen voor een leraar als die ook respect heeft voor zijn leerlingen. Respect kun je tonen door je leerlingen ruimte te geven om zich te uiten en hun mening te formuleren, maar je kunt het ook ‘afdwingen’ door je autoriteit, je manier van lesgeven, je aanpak, je houding, je stijl.

vrijdag 11 oktober 2013

better wages better teachers



INDUSTRIAL negotiations over teacher pay are paying little attention to research on what really matters — ensuring a high-quality teaching profession capable of attracting its share of the ablest graduates and recognising teachers who reach high standards.
The lesson from recent international studies of student achievement is that successful countries such as Finland and South Korea made a commitment to do this more than 30 years ago. It is time that Australia had a similar long-term strategy.
The quality of our teachers is as important to our economic future as other infrastructure such as transport and broadband. Research shows that teachers' relative salaries are higher in countries that perform well on international tests of student achievement.
Dr. Lawrence Ingvarson
Principal Research Fellow

Australian Council for Educational Research Dr. Lawrence Ingvarson. Photo: Robert Duong
Recent figures from an Australian government report on the quality of entrants to undergraduate teacher education programs in Australia under the new demand-driven system give cause for concern that we are running down our teaching infrastructure.
Whereas Finland selects all of its future teachers from the top 25 per cent of the student cohort in terms of academic achievement, in Australia less than 50 per cent of offers are made to students from the top 30 per cent of the year 12 cohort.
The figures are most worrying for Victoria where only 37 per cent of offers in 2012 were made to year 12 applicants with ATAR scores above 70 and only 2 per cent of offers were made to applicants with ATAR scores above 90, less than half the national average.
Alarmingly, more than 33 per cent of teacher education offers were to year 12 students with ATAR scores below 60, placing them in the lower half of academic achievement for the cohort, more than twice the corresponding percentages for Queensland, WA, and SA/NT.
Teachers who are not competent and confident in their subjects cannot teach to high standards. Academic ability, while not sufficient, is certainly necessary to high quality, innovative and challenging teaching. There are also likely to be future challenges in managing the performance of academically weaker teachers.
The report also indicates that, while the number of students choosing teaching as their first preference increased by 4 per cent, the actual number of offers by Victorian universities increased by nearly 12 per cent, much higher than any other state. The increase in offers far exceeds the increase in demand, indicating that teacher education programs in Victoria, in particular, are being used to soak up much of the increase in applications because of the transition to a demand-driven funding system for universities.
There is little point blaming university faculties of education for this situation. They can do little to make teaching a more attractive career choice and they are pressured by university administrators to place quantity of enrolments before quality. Ultimately, governments, both state and federal, are responsible for ensuring that salaries enable teaching to compete effectively from the pool of talent. A recent Productivity Commission report points out that teachers' pay has not kept pace with increases in other professions.
Australian teachers' salaries are only 30 per cent above GDP per capita, whereas the average in OECD countries is 65 per cent. Countries such as South Korea, Japan and Taiwan pay effective teachers 2.5 times the starting salary for teachers, compared with 1.47 in Australia. Contrary to recent reports, the net teaching time in hours per year for Australian teachers is well above the average for OECD countries.
Teaching is rated Finland's "most respected" profession, and primary school teaching its most sought-after career. Some point out that pay is not the reason, as teacher salaries are similar to those in other European countries.
However, on delving deeper, the important point about Finland is that teacher salaries are comparable to other professions. Finland does not have the wide salary disparity Australia has across the professions, meaning that teaching is able to compete with other professions for the ablest graduates. As a result, Finland is able to place high levels of trust in its teachers and spends less on weeding out weak teachers and on ineffective bonus pay schemes aimed at motivating teacher effort.
Several reports from the Australian government indicate that, although many high achievers consider teaching important and challenging, they do not pursue a career in teaching because salaries, promotional pathways and status are limited relative to other professions.
The research is clear that annual bonus pay schemes are ineffective in improving the quality of teaching or student outcomes or in making teaching a more attractive career.
As the recent Productivity Commission report points out, tiered career pathways are needed that provide strong incentives for all teachers to reach high performance standards, as measured by a rigorous professional certification system. The teaching profession needs to be trusted with the responsibility to develop such a national system, as characterises most professions. Governments need to pay experienced and professionally certified teachers what they are worth.
Dr Lawrence Ingvarson is a principal research fellow at the Australian Council for Educational Research.

     Veel opgegeven, maar gelukkig

Hij wilde per se les geven in de school waar hij zelf op de banken zat, het KTA MoBi in Gent. ‘Maar er was geen plaats toen ik net van de hogeschool kwam.' Dus ging Yannis Chovanetz (26) aan de slag als technicus in een metaalbedrijf en later bij een onderaannemer van Telenet.

Zijn geduld werd beloond: na enkele jaren kon hij toch op het KTA praktijkles elektriciteit gaan geven in het tweede, vijfde en zesde jaar. Het is zijn tweede schooljaar.
Geen makkie in deze multiculturele school, met niet het gemakkelijkste publiek. ‘Ja, je moet veel opvoeden. Maar dat schrikt me niet af. Ik heb wel afstand moeten nemen. Als beginnend leraar van 25 was mijn oudste leerling 22.' In avondschool en afstandsonderwijs volgt Yannis ondertussen de lerarenopleiding. Dat valt hem wat tegen. ‘Het staat ver van de praktijk.'
Van gebrek aan begeleiding of steun heeft Yannis geen klagen. ‘De meer ervaren collega' s helpen spontaan.' Variabele verloning hoeft voor hem evenmin. ‘Hoe gaan ze dat doen? Op een functioneringsgesprek dat toch altijd subjectief is? In het onderwijs weet je ten minste wat je gaat verdienen, nu en binnen zoveel jaar. In de privé heb ik me krom gewerkt maar bleek er toch geen opslag in te zitten.'
Yannis heeft veel moeten opgeven bij zijn overstap. ‘Maaltijdcheques, hospitalisatieverzekering, pensioensparen,... Ja, dat scheelt. Maar lesgeven is wat ik wil doen. Als we 45 jaar moeten werken doe ik liever iets wat ik graag doe

donderdag 10 oktober 2013

     Bakken tegen depressie

Dat je opkikkert van een hap citroencake of voldoening haalt uit het bakken van een perfecte pistolet, lijkt logisch. Maar kan het je ook door een donkere periode in je leven helpen?

Zwarte cupcakes en grijze fudge, een psycho swiss roll, trieste koekjes die om hulp roepen of een misfortune cookie: vanaf 2 augustus zijn ze te koop in verschillende­ ­‘Depressed Cake Shops’. Het gaat om pop-upshops, zoals Suzzle in Londen, maar ook in Cardiff, Glasgow en Oxford, en zelfs in Los Angeles en Chicago. Initiatiefneemster ­Emma Thomas hoopt zo geld in te zamelen voor liefdadigheids­instellingen voor geestelijke gezondheid, én het onderwerp bespreekbaar te maken.
‘De grijze, amper versierde cakes zijn een symbool voor het gebrek aan levensplezier dat met depressie samengaat’, legt ze uit op haar blog. ‘Een op de vier mensen krijgt in de loop van zijn leven te maken met psychische problemen, maar het blijft een taboeonderwerp in onze maatschappij. Veel van onze bakkende vrijwilligers hebben ervaring met psychische problemen en depressie. Ze hebben dus een verhaal te vertellen. Op lange termijn willen we therapeutische baksessies organiseren, en van depressie herstellende bakkers helpen als ze bijvoorbeeld een zaak willen opzetten.’
Dat Emma Thomas voor patisserie koos, heeft niet alleen te maken met haar eigen passie of de Britse bakcultuur, maar ook met de activiteit van bakken. ‘Als je je down voelt, kan kneden misschien een beetje helpen’, zei bak-koningin Mary Berry ooit. En de Britse schrijfster Marian Keyes schreef het boekSaved by cake, omdat bakken haar door een moeilijke periode hielp.
Niet nietsdoen
Bakken heeft iets meditatiefs, zegt hobby-bakker Bart Jacobs. ‘Na een moeilijke werkdag, of als ik over iets loop te tobben, ga ik brood bakken. Niet met een machine, maar met de hand. Alles klaarzetten en precies afwegen, het deeg kneden, kijken hoe het rijst, en uiteindelijk door de knapperige korst snijden: het heeft iets van een ritueel, het kalmeert de geest.’
Ann Mertens heeft datzelfde gevoel als ze naait. ‘Een jas of rok in elkaar zetten is als een grote 3D-puzzel maken. Je moet constant kleine probleempjes oplossen en die concentratie zorgt ervoor dat er in mijn hoofd geen plaats over is voor iets anders. Ik kan niet verdrinken in gepieker of negatieve gevoelens als ik naai, want ik ben bezig met naden, nepen en knopen. Bovendien heb ik op het einde van de dag iets tastbaar.’
Geen geneesmiddel
‘Er is geen wetenschappelijk bewijs dat verklaart waarom bakken iemand met depressie kan helpen’, geeft Emma Thomas inThe Guardian toe, ‘en het is zeker geen remedie. Maar het is therapeutisch, en veel mensen hebben er iets aan. Het is ook creatief en belonend. Bakken zet mensen aan tot praten, en met de Depressed Cake Shop hopen we een gesprek op gang te brengen.’
Dat er geen wetenschappelijke grond is voor het nut van bakken, daar is Amerikaans neurowetenschapper Kelly Lambert het niet helemaal mee eens. In haar boek Lifting depression stelt ze dat de mens niet geëvolueerd is om stil te zitten en niets te doen. Ze deed historisch onderzoek naar depressie, en kwam tot de conclusie dat onze overgrootouders ondanks hun hardere leven, toch minder stemmingsproblemen hadden. Ons brein gaat volgens haar niet goed om met het comfortabele, zittende leven dat we vandaag leiden.
Lambert doet al meer dan twintig jaar onderzoek bij ratten, en ontwierp verschillende experimenten om te testen hoe die beestjes reageren op snoepjes die ze ofwel gewoon aangeboden kregen, of waar ze moeite voor moesten doen. Uit haar onderzoek bleek dat het beloningscentrum in de hersenen, de ‘nucleus accumbens’, gestimuleerd wordt als iemand moeite moet doen. Uit onderzoek blijkt bovendien dat dit beloningsdeel van de hersenen weinig actief is bij depressieve patiënten. De ratten die voor hun beloning moesten werken, waren zelfverzekerder en gemotiveerder dan de bediende beestjes. Daar ziet Lambert een link met depressie: wie daarmee worstelt, gelooft niet in zichzelf en is niet gemotiveerd.
De nucleus accumbens is bovendien gelinkt met de delen van onze hersenen die onze bewegingen en gedachten sturen. Lambert concludeert dat bewegen en fysieke arbeid waar je van geniet, zoals bakken of tuinieren, kunnen helpen om depressie te overwinnen. Zelf ging ze na de dood van haar moeder haar hele huis stofzuigen, schrijft ze, en dat hielp haar om dat verdriet te verwerken.
Lamberts critici stellen dat je onderzoek bij ratten niet zomaar naar mensen kunt extrapoleren, en vinden dat ze te nauw naar het probleem van depressie kijkt. Ook Koen Demyttenaere, professor psychiatrie aan de KU Leuven, stelt dat cake bakken depressie niet kan genezen.
‘Het probleem is dat het begrip depressie is uitgedeind. Vroeger was depressie een duidelijk omschreven probleem, vandaag worden heel wat aanpassingsreacties, zoals verdriet, ook als een depressie bestempeld. Een majeure depressie die je volledig verlamt, kan je niet genezen door te koken. Die patiënten denken niet eens aan eten of cake, daar hebben ze de energie niet voor. Maar dat je de keuken in trekt als een manier om het overlijden van een geliefde te verwerken, dat kan ik begrijpen.’
Positief graag
Dat ze je depressie niet genezen, wil niet zeggen dat bepaalde activiteiten geen effect hebben op onze stemming, stelt Demyttenaere. ‘Een aantal basissymptomen van depressie zijn het ontbreken van plezier, van niets meer genieten en tot niets meer komen. Men is ervan overtuigd dat alles zal mislukken. Daarom kan iets als cake bakken helpen. Het is iets waar je plezier uit kunt halen, je gebruikt je creativiteit, je doet het eventueel samen, of je deelt je cake tenminste met andere mensen. Bovendien is het stimulerend om iets kleins te proberen en te slagen. Succeservaringen en sociaal contact zijn belangrijk bij depressie.’
‘Er is ook iets te zeggen voor het meditatieve effect van een activiteit als bakken, sporten of naaien. Bij een depressie kom je in een vicieuze cirkel van negatieve gedachten terecht. Een activiteit die je hoofd leegmaakt, of die je verplicht om je op iets anders te concentreren, kan helpen om die cirkel te doorbreken. Wie uit een depressie komt, kan er zeker iets aan hebben. Het is een uitstekende manier om weer iets positiefs op te bouwen, en het kan helpen voorkomen dat iemand “hervalt”.’
Dat we er nu aandacht aan besteden, heeft volgens Demyttenaere te maken met een kentering in het wetenschappelijk onderzoek. ‘Vroeger keken artsen vooral naar de symptomen van depressie en hoe ze die konden wegnemen. Vandaag gebeurt er onderzoek naar manieren om een positieve stemming te creëren of verhogen. Belangrijk, want positieve ervaringen zijn een goede garantie om te voorkomen dat je opnieuw in een depressie belandt. Op het niveau van wetenschappelijk onderzoek is men daar actief mee bezig, maar uitzoeken wat bij een individuele patiënt voor een positieve mood kan zorgen, is niet vanzelfsprekend. Je moet naar iemands persoonlijkheid, levensstijl en activiteiten kijken, en dat vraagt tijd en inzicht.’
En neen, niet iedereen die zich down voelt, moet cupcakes beginnen maken, vindt Demyttenaere. ‘Uit onderzoek is gebleken dat sommige depressieve patiënten zich beter voelen als ze bewegen. Maar dat blijkt alleen te werken bij sportievelingen, boekenwurmen hebben er niets aan. Het is belangrijk dat je iets doet dat voor jou persoonlijk betekenis heeft.’

     Zij-instromers - nuttige ervaring - kritische noot


In het kader van de komende hervorming van het secundair onderwijs zijn volgens de media over een aantal punten al overeenkomsten bereikt.
Zo werd op 3 juli 2013 gemeld dat de Vlaamse regering het lerarenberoep aantrekkelijker wil maken door het voor zij-instromers mogelijk te maken tot 20 jaar anciënniteit uit de privésector mee te nemen naar het onderwijs. Als gevolg daarvan schrijven zich steeds meer mensen in voor een extra lerarenopleiding.
Het nieuws gaf geen antwoord op deze vraag: zal deze maatregel enkel gelden voor mensen die vanaf nu beslissen om de overstap te maken naar het onderwijs? Er zijn immers nu al honderden, misschien wel duizenden, leerkrachten actief die eerst een andere baan hebben gehad, of die in het verleden hun onderwijscarrière tijdelijk hebben moeten onderbreken, omdat er ooit nog te veel kandidaten waren voor één lerarenjob.
De meesten onder hen hebben de stap naar het onderwijs niet (terug) gezet uit financiële overwegingen. Ze volgen eerder een missie, die hen voordien in andere beroepen heeft gebracht. Velen hebben zich eerst geëngageerd als opvoeder, jeugdwerker, zelfstandige, medewerker in een bedrijf… om zich daarna aan het onderwijs te wijden. Die eerdere ervaringen hebben hen als persoon verrijkt, en geven wellicht ook een meerwaarde aan hun onderwijswerk. Bovendien gaat het vaak om jobs die wel degelijk verband houden met hun huidige onderwijsopdracht: een baan als jeugdwerker of opvoeder levert nuttige ervaring op voor een leerkracht, een boekhouder uit een bedrijf kan in de les economie concrete praktijkervaringen doorgeven, een journalist of een medewerker van een ngo kan leerlingen een maatschappijkritische houding en engagement bijbrengen. Alleen al om die reden werken veel van deze zij-instromers volop mee aan het realiseren van de vakoverschrijdende eindtermen.
Tot nu toe wordt al die ervaring echter niet gewaardeerd. Een kleine rekenoefening leert dat een vijftal jaar in een andere job nadien al vlug enkele honderden euro per maand minder loon oplevert in het onderwijs (in vergelijking met een andere leerkracht die meteen in het onderwijs is gestapt). Na tien jaar lesgeven ben je zo al twee gezinswagens kwijt.
Het kan nog veel schrijnender: sommige leerkrachten hebben vóór hun job in het onderwijs al twintig jaar in een andere sector gewerkt en vallen daarna terug op ongeveer de helft van hun vroegere inkomen. Wie uit de privésector komt, moet vaak nog andere voordelen inleveren, zoals een bedrijfswagen, gsm of laptop.
Daarom hopen wij dat de Vlaamse regering snel duidelijkheid schept over deze situatie. Ziet zij erop toe dat de aangekondigde anciënniteitsaanpassing niet alleen geldt voor mensen die in de toekomst leerkracht willen worden, maar ook voor degenen die al eerder de stap hebben gezet om elders opgedane ervaring mee te brengen naar het onderwijs?

     Prachtige prutsers




“Als leraren elkaar vertrouwen, durven ze hun problemen aan te kaarten”, stelt socioloog Dimitri Van Maele. “De directeur moet een cultuur creëren waarin leraren zich kwetsbaar durven opstellen ten opzichte van elkaar én de schoolleiding.”
Toch blijft het moeilijk om in de lerarenkamer uit de biecht te klappen over je problemen in de klas. Stel: je bent met een pak goeie bedoelingen en vernieuwende lesideeën het schooljaar begonnen. Maar twee maanden later loopt het in je klas helemaal uit de hand. Storm je dan de lerarenkamer binnen, en schreeuw je luidkeels om hulp bij je collega’s?
Zeker bij jonge leraren gebeurt dat zelden. Het vergt een hoop moed om toe te geven dat je je klas niet meer aankan. Want dan is de geest uit de fles. Zullen je collega’s je helpen? Of wetten ze hun messen al om je helemaal af te maken? Is je noodkreet hét signaal voor je directeur om je problemen te helpen oplossen? Of wacht hij tot het einde van het jaar en vertelt hij je dan: “Goed geprobeerd, maar bedankt voor bewezen diensten?”
Toch kan je problemen in de klas maar aanpakken als je er met je collega’s over praat. Waar leraren en directie open en eerlijk met elkaar zijn, kan je je collega’s vertrouwen. Zodat je je verhaal durft te doen. Je kwetsbaar opstelt. Op je bek durft te gaan, om daarna weer recht te krabbelen. En te beseffen dat het niet aan jou ligt, maar dat het in die klas wel vaker Derde Wereldoorlog is.
Het is aan je directeur om jou op zijn beurt te steunen. En niet te snel te oordelen als je nieuwe lesaanpak niet onmiddellijk de verhoopte resultaten oplevert. Want hoe moet je je professioneel ontwikkelen als je niet meer durft te experimenteren? Dan plooi je je terug op veilige, voorgekauwde lessen. Nee, niet elke lesgever wordt een fantastische leraar. Maar laat ons allemaal, puike professionals en gelukkig ook prachtige prutsers die we zijn, maar knoeien en proberen. En elkaar vertrouwen geven. Zo leren onze leerlingen toch ook leren?
Wouter Bulckaert, redacteur Klasse
wouter.b@klasse.be
beperking ziektedagen


Op 28 februari 2012 kregen de onderwijsvakbonden van minister van Onderwijs Pascal Smet eenzijdig te horen wat de besparingsronde van de Vlaamse Regering voor de sector onderwijs zal inhouden.  De mededeling verliep enkel mondeling. In afwachting van een schriftelijke mededeling door de overheid volgt hieronder alvast een beknopte samenvatting.
- Bijkomend worden beperkende maatregelen inzake het ziekteverlof opgelegd voor iedereen. Per jaar sociale anciënniteit blijft men recht hebben op 30 dagen ziekteverlof. Wie bv. 30 jaar sociale anciënniteit kan bewijzen, heeft nog altijd recht op 900 dagen ziekteverlof. Cumulatie van die ziektedagen wordt in de toekomst evenwel beperkt tot 180 werkdagen of 250 kalenderdagen. Wie dus kort na mekaar wordt getroffen door een ernstige ziekte, loopt het risico vroegtijdig gepensioneerd te worden. Men doet dit naar analogie met de Franse Gemeenschap. Die hanteert deze regeling al voor haar ambtenaren en haar onderwijzend personeel.  

     Lopen jaagt de donkere wolken weg

Mensen die een depressie hebben, kunnen zich zo moe voelen dat ze niet eens hun sportschoenen kunnen aantrekken. Toch is looptherapie nuttig: het maakt je fitter, en het jaagt de donkere wolken weg.Veerle Beel

‘De eerste keer had ik zelfs geen sportkledij aangetrokken. Ik stond daar in mijn gewone hemd en jeansbroek, met mijn handen in de zakken. Inne gaf uitleg aan alle nieuwkomers. Ik bleef in een hoekje van de zaal staan’, zegt Tony Sprengers (44).
De sportleraar uit Molenstede, bij Diest, werd drie jaar geleden opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Annendael in Diest, vanwege een depressie. Hij bleef er zes weken.
‘Het ging niet goed met mij; Een vriendin die in Sint-Annendael werkt, raadde me aan om me te laten opnemen. Ze zei dat ik er beter en sterker uit zou komen. Ondanks alle clichés en vooroordelen over ”het zothuis” heb ik de stap gedaan. Het was niet gemakkelijk, omdat mijn vrouw thuis zwaar ziek was. Maar ik wist dat ik zo niet verder kon. Ik was mijn drive kwijt. Op die manier zorgde ik ook niet goed meer voor mijn vrouw en de kinderen. Er moest iets gebeuren.’
Knop omgedraaid
Sport was voor Tony geen onbekend terrein. ‘Maar ik kwam er niet meer toe. Er waren dagen dat ik thuis mijn zetel niet meer uitkwam. Ook in Sint-Annendael voelde ik er eerst niet veel voor: wat zou ik mijn tijd in lopen steken, als er thuis zoveel zorgen waren? Na een paar dagen heb ik de knop omgedraaid. Ik dacht: ik moet ervoor zorgen dat ik snel weer beter word, want ze hebben me thuis nodig.’
Tony kreeg een looptraining op maat van Inne Michielsen, die psychomotorisch therapeute is in Sint-Annendael. ‘Zij heeft mij enorm aangemoedigd.’
Nieuwkomers in het psychiatrisch ziekenhuis krijgen van Inne een vriendelijke uitnodiging om naar de psychomotorische therapie te komen. Ongeacht de reden waarom ze zijn opgenomen. ‘We verplichten niemand, want dat heeft geen zin. Veel mensen zijn in het begin nog helemaal van slag vanwege hun opname. Ze vragen zich af waar ze terecht gekomen zijn. Je ziet ze een beetje angstig rondkijken naar de andere mensen: wie zijn dat, en waarom zitten ze hier? Na een paar dagen hebben ze door dat de anderen ook maar gewone mensen zijn zoals zijzelf.’
Lusteloos
Mensen met een depressie hebben vaak een extra aanmoediging nodig om zich te melden, weet Inne: ‘Omdat zij zich juist zo lusteloos, passief en moe kunnen voelen. Voor sommigen onder hen is het al een onverkomelijk karwei om hun sportschoenen aan te trekken. Als het ook maar een beetje regent, zeggen ze: nu gaan we toch niet lopen? Motiveren is de eerste horde die we moeten nemen.’
Inne helpt hen ook om terug voeling te krijgen met hun lichaam: ‘Soms voelen ze niet eens dat hun hart te snel klopt, dat ze overmatig zweten, of dat ze niet meer kunnen spreken tijdens het lopen. Ik zeg ook vaak: voel de zon die op ons schijnt, ruik dat pas afgereden gras! Als de training afgelopen is, keren de deelnemers met opgeheven hoofd terug. Ze kunnen trots zijn op hun prestatie, en ze worden er beter gezind van.’
Wie het lopen niet ziet zitten, krijgt een alternatief aangeboden. ‘We bieden ook fitness aan, relaxatie-oefeningen, pingpongen, soms zwemmen. Voor sommigen, die uit zichzelf niet zo sportief zijn, is wandelen al erg deugddoend. We kijken per individu wat het beste bij hem of haar past’, zegt Inne. ‘Als het maar om lichaamsbeweging draait.’
‘Sommige van die activiteiten gebeuren in groepsverband. Ongemerkt sluipt er een spelelement in: er zijn mensen die ervan schrikken dat ze ineens weer kunnen lachen. Of ze merken dat ze zweten van de inspanning, niet van angst. Ze gaan helemaal in de sport of het spel op, en vergeten even al de rest: zo kunnen ze het gepieker in hun hoofd stilleggen. Het doel is altijd tweeledig: het gaat om de fysieke gezondheid, de fitheid, maar ook om je goed voelen in je vel, je welbevinden.’
Het maakt je hoofd vrij
Tony vindt dat hij veel aan Inne te danken heeft: ‘Andere mensen in Sint-Annendael haalden misschien meer uit de muziektherapie of de creatieve therapie. Maar ik was het meest gebaat bij het lopen. Ik merkte al doende dat ik er enorm veel aan had. Het maakt je hoofd vrij. Ik heb het meest daaraan gehad, en ook aan de individuele gesprekken met de psychologe en de psychiater. Zij hielpen me om terug de Tony te worden die ik voordien was.’
Enkele maanden nadat hij terug thuis was, is de vrouw van Tony overleden. ‘Ik ben nog altijd blij dat ik me heb laten opnemen. Mijn vrouw kon er gerust in zijn: ik zal goed voor onze zonen blijven zorgen. Ik kon en kan het weer aan. Ik ben naar het ”zothuis” gegaan, maar ik voelde me niet zot. Ik zat ook met vooroordelen, maar ik weet nu dat het niets is om bang voor te zijn, integendeel. Andere mensen die zich niet durven laten helpen, slepen zich m

Geen zin om te gaan werken? Blijf betaald thuis!

geen zin om te werken, neem een baaldag
Over baaldagen worden veel nonsens verteld. Wat is een baaldag juist en krijg je voor die dag afwezigheid loon?

Wat is een baaldag?

Meestal moet je bij ziekte al vanaf de eerste dag een doktersbriefje hebben. Werkgevers zijn echter vrij om in hun arbeidsreglement hiervan zelf de modaliteiten te regelen. Een bedrijf kan dus bepalen in welke omstandigheden wel en niet een ziektebriefje moet bezorgd worden.
Sommige werkgevers stellen dat hun personeel voor een afwezigheid van één dag door ziekte geen doktersbriefje moet hebben. Dat noemt men een baaldag.

Wie krijgt baaldagen?

In de meeste bedrijven moet je ook voor één dag ziekte een doktersbriefje afgeven. Zeker in de privésector komen baaldagen bijna niet voor. Bij overheidsdiensten bestaan ze soms wel. Zo hebben de statutairen en contractuele ambtenaren van de federale overheid 2 baaldagen per jaar. Pas vanaf de derde afwezigheid van één dag moeten ze een ziektebriefje voorzien.
Voor de volledigheid. Wanneer een werknemer tijdens een lopende werkdag ziek naar huis gaat, is er voor die onderbroken arbeidsdag geen doktersbriefje vereist. Voor een afwezigheid van meerdere dagen is wel altijd een ziektebriefje van de huisarts nodig, ook als er in het bedrijf baaldagen bestaan.

Word ik betaald op een baaldag?

Een baaldag is dus geen carte blanche voor wie eens een dag geen zin heeft om te gaan werken. Een werknemer die niet ziek is, kan geen baaldag nemen. De werkgever kan ook op die eerste dag afwezigheid een controlearts sturen om na te gaan of je wel degelijk ziek bent. Neem je onterecht een baaldag, dan ben je ongewettigd afwezig en ontvang je voor die dag geen loon.

en burn-out is een gezonde reactie

stress burn-out
Een burn-out wordt gezien als een teken van zwakte. Het is vaak moeilijk om te begrijpen wat er gebeurt, ook voor familie en vrienden. "We moeten een burn-out leren zien als een gezond signaal waarvan we iets heel belangrijks kunnen leren", aldus stress- en burn-outexpert Nell van de Ligt.
Ziek zijn zonder lichamelijke klachten is moeilijker te geloven dan een ziekte met uiterlijke symptomen. “Een gebroken been is zichtbaar en legitiem”, vertelt Nell van de Ligt. “Je hebt goede redenen om ziek te zijn en iedereen ziet dat je niet kan gaan werken. We kunnen het genezingsproces inschatten en daarna is alles weer goed. Psychisch ziek zijn, is niet altijd zichtbaar. Het is niet grijpbaar en wordt vaak met enig wantrouwen bekeken. ‘Is het echt waar en is het nu nog niet over?’, dat is dikwijls de reactie.”

Hoe herken je een burn-out?

“Iemand die afstevent op een burn-out, krijgt steeds vaker psychische en fysieke klachten. Gespannen zijn, ‘s morgens opstaan met braakneigingen omdat de dag weer begint en er weer van alles moet. Moe zijn en ontzettend veel slapen, maar merken dat je niet bijtankt”, somt Nell van de Ligt op.
Ook typisch is de ontkenning van deze symptomen. “We willen sterk zijn en ons geen slachtoffer voelen. Burn-outklachten willen we liever niet hebben, ze komen nooit gelegen. Iemand met een burn-out ontkent dat tegenover zichzelf en al zeker tegenover anderen. We willen ons eigen leven regisseren en alles zelf in de hand hebben, want anders zijn we zwak en zielig.”

Negatieve reacties van de omgeving

De omgeving helpt vaak ook niet mee. “Er komen reacties zoals: ‘Je moet je er overheen zetten. Draai de knop om als je thuis bent. Ga door met de orde van de dag, anders raak je nog verder van huis en kan je je carrière vergeten’. Je zet alles op alles om vol te houden, want anderen lukt dat toch ook.” Maar wat als je de knop niet kan omdraaien, ook al wil je dat nog zo graag?
“Als je een burn-out hebt, denk je vaak dat je faalt en dat je het niet goed doet. Je snapt zelf ook niet waarom je de knop maar niet kan omdraaien. Je denkt: ik heb niet genoeg wilskracht en er lijkt iets mis met mij. Je kan jezelf niet meer in de hand houden en voelt je niet begrepen. Want hoe leg je uit dat je je vreselijk voelt, terwijl er aan de buitenkant weinig te zien is? Bovendien snap je het zelf amper, dus hoe verduidelijk je dat aan anderen? Het is vaak moeilijk voor jezelf én voor de omgeving om te begrijpen wat er gebeurt.”

Burn-out: een gezonde reactie op een ongezonde situatie

Dat komt omdat een burn-out meestal fout begrepen wordt, aldus Nell van de Ligt. “De kern van het probleem is dat een burn-out gezien wordt als iets negatiefs. In de trend van: we falen in de dagelijkse gang van zaken en moeten zorgen dat het leven weer zo snel mogelijk doorgaat.”
Maar een burn-out is niet negatief. “Het is het gevolg van het feit dat je jezelf een lange tijd verwaarloosd hebt. Je hebt niet goed geluisterd naar jezelf en geeft meer energie weg dan dat je opbouwt. De draaglast is groter dan je draagkracht. Als je niet luistert naar jezelf, grijpt je lichaam in ... Dat is de kern van een burn-out: je bent over je grenzen aan het gaan en dat geeft reacties zoals lichamelijke, emotionele en geestelijke klachten.”

Helder signaal

Een burn-out is eigenlijk een helder signaal, vertelt stress en burn-outexpert Nell van de Ligt. “Het is een belangrijk signaal voor je gezondheid, een beschermingsmechanisme eigenlijk. Er is iets onnatuurlijks aan de hand. Dat is geen teken van zwakte. Er is een verstoring tussen het geven en het opnemen van energie. Een onevenwichtigheid tussen jou en de vraag van de buitenwereld. En dat kan niet blijven duren. Als je niet luistert naar jezelf, grijpt je lichaam in, met klachten als gevolg.”
“We moeten een burn-out dus leren zien als een gezond signaal waarvan we iets heel belangrijks kunnen leren. Eigenlijk moet je blij zijn dat je beschermingsmechanisme in werking treedt en aangeeft dat je beter moet leren luisteren naar jezelf. Dat je je grenzen moet leren kennen en respecteren. Want ... wat als je lichaam dat niet had gedaan? Je was waarschijnlijk gewoon doorgegaan.”

(mr) - Nell van de Ligt is stress- en burn-outexpert. Nadat ze zelf een burn-out heeft gehad, is ze op zoek gegaan naar wat stress en burn-out nu precies inhouden. Op www.ligtpunt.nl kan je haar gratis e-boekje ‘7 tips om ziekteverzuim door stress en burn-out te voorkomen’ aanvragen.
http://www.sdworx.be/nl-be/sd-worx-r-d/publicaties/persberichten/2013-03-27-recordjaar-ziekteverzuim

zondag 6 oktober 2013

vertrouwen
http://www.klasse.be/leraren/29561/leraren-vertrouwen-elkaar-meer-dan-hun-leerlingen/#.UlF3jMVLNmo

Scholen die de prestaties van hun leerlingen willen verbeteren, werken het best aan de vertrouwenscultuur op school. Die bepaalt mee het succes van de gehanteerde leermethode”, zegt Dimitri Van Maele (UGent). Hij onderzocht het vertrouwen tussen ouders, leraren, directie en leerlingen in 85 secundaire scholen.
Zijn Vlaamse leraren bang van hun eigen schaduw?
Van Maele: “Helemaal niet. In het algemeen zit het onderlinge vertrouwen in Vlaamse scholen redelijk goed. Leraren vertrouwen wel hun collega’s en de directeur wat meer dan de ouders en leerlingen. Daar is een logische verklaring voor. Het schoolpersoneel vormt een stabielere groep, terwijl leerlingen meer ‘komen en gaan’. Leraren kennen hun collega’s en de directeur dus beter dan de leerlingen en hun ouders. Je merkt niet veel verschil in vertrouwen tussen leraren in dezelfde school, wel tussen scholen onderling.”
Waarom is vertrouwen op school zo belangrijk?
Van Maele: “Leraren, directie, leerlingen en ouders zijn op elkaar aangewezen om goede schoolprestaties te realiseren. Positieve sociale relaties op school dragen daartoe bij. Toch heeft iedereen – ouder, directeur, leraar of leerling – wel een eigen idee van de verplichtingen die ze zelf hebben, en de verwachtingen over hoe anderen in hun rol moeten functioneren. Zo verwachten leraren dat de directie voldoende middelen aanbiedt om kwalitatief onderwijs mogelijk te maken. Als ze in slecht verlichte of koude lokalen moeten lesgeven, dan schaadt dat het vertrouwen. En een matig vertrouwen tussen het schoolpersoneel schaadt indirect de leerprestaties van leerlingen.”
In de ene school vertellen leraren alles aan de collega’s of hun leerlingen, in de andere niets. Hoe komt dat?
Van Maele: “Het collectieve vertrouwen in collega’s, leerlingen en ouders kan je sterk voorspellen door de aard van de school. Zo zakt in grotere scholen het vertrouwen tussen leraren en leerlingen. De reden ligt voor de hand: je kan niet alle leerlingen goed kennen. Ook het onderwijsnet speelt een rol. In vrije scholen is het collectieve én individuele vertrouwen van leraren in de collega’s sterker dan in gemeenschapsscholen, zo blijkt uit ons onderzoek. Daarnaast speelt het onderwijstype een rol: in aso-scholen is het vertrouwen in leerlingen sterker dan in tso- of bso-scholen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de respons die leraren van hun leerlingen krijgen. In technische en beroepsscholen zijn de leerlingen minder schools georiënteerd. Daardoor worden de verwachtingen van leraren niet altijd ingelost.”
Welke factor heeft het grootste impact?
Van Maele: “In scholen met veel kansarme leerlingen is het vertrouwen in leerlingen, ouders en collega’s kwetsbaarder. Leraren vragen zich daar af of ze rekening moeten houden met de belemmerende achtergrond van de leerlingen. Sommigen stellen hun verwachtingen bij, anderen niet. Ook de visie op de eigen job speelt een rol. De ene leraar wil zich helemaal inzetten, de andere vindt het absolute minimum goed genoeg. Dan ontstaan er meningsverschillen, lopen de verwachtingen sterker uiteen en daalt het vertrouwen in elkaar. Etnische achtergrond speelt geen rol wat vertrouwen in leerlingen betreft. Wel opvallend: hoe meer allochtone leerlingen op school, hoe meer leraren élkaar vertrouwen. In een school met een moeilijker publiek moet je meer samenwerken als team, waardoor je meer vertrouwen krijgt. Vreemd genoeg gaat die redenering niet volledig op voor kansarme witte scholen. Als er meer meisjes op school zitten, is het vertrouwen in leerlingen ook sterker. Het gedrag van meisjes leunt nu eenmaal meer aan bij wat de school verwacht.”
Meer vertrouwen is niet enkel goed voor de sfeer?
Van Maele: “Het heeft een positieve invloed op ongeveer alle domeinen van het schoolleven. Als leraren de directeur vertrouwen, zullen ze zijn acties, missie en leiderschap makkelijker steunen. Je krijgt ook meer ruimte om met ouders open en eerlijk over de prestaties van leerlingen te spreken en om gelijke verwachtingen te creëren. Leraren zullen meer tevreden zijn met hun job. Als er veranderingen op de school afkomen, durven ze dat met elkaar bespreken en kunnen ze er beter mee omgaan. Bovendien liggen in scholen waar leraren ouders en leerlingen vertrouwen, de prestaties van leerlingen voor talen en wiskunde hoger. Als leerlingen vertrouwen krijgen, stoppen ze zich minder weg in de les.”
Wat kunnen directeurs doen om het vertrouwen op te krikken?
Van Maele: “Goede sociale relaties zijn essentieel voor de goede werking van de school, voor de wil van leraren om op school te blijven én voor het welbevinden en de prestaties van leerlingen. De directeur is de sleutelfiguur om de fundamenten van vertrouwen tussen alle partijen te leggen. Of leraren hun directeur vertrouwen, hangt heel erg af van zijn leiderschapsstijl, karakter en gedrag. Het goede voorbeeld geven is belangrijk. Directies moeten leraren de kans geven om op een goede manier met elkaar om te gaan: een gezellige lerarenkamer, een lessenrooster waarin leraren tijd hebben om elkaar te ontmoeten, een cultuur waarin leraren zich kwetsbaar durven opstellen ten opzichte van elkaar én de directeur. Leraar-zijn is een autonome job, maar wordt meer en meer teamwerk. Daarom moeten leraren de deur van hun klas kunnen openzetten voor hun collega’s, zonder het risico te lopen dat ze daarvoor bestraft worden. Als leraren elkaar vertrouwen, durven ze hun probleem aankaarten. Zo wisselen ze pedagogische expertise uit. Dat zorgt er ook voor dat de prestaties van leerlingen verbeteren. Werken aan de vertrouwenscultuur ondersteunt daarom effectief de schoolpedagogiek.”
In het kader van de komende hervorming van het secundair onderwijs zijn volgens de media over een aantal punten al overeenkomsten bereikt.
Zo werd op 3 juli 2013 gemeld dat de Vlaamse regering het lerarenberoep aantrekkelijker wil maken door het voor zij-instromers mogelijk te maken tot 20 jaar anciënniteit uit de privésector mee te nemen naar het onderwijs. Als gevolg daarvan schrijven zich steeds meer mensen in voor een extra lerarenopleiding.
Het nieuws gaf geen antwoord op deze vraag: zal deze maatregel enkel gelden voor mensen die vanaf nu beslissen om de overstap te maken naar het onderwijs? Er zijn immers nu al honderden, misschien wel duizenden, leerkrachten actief die eerst een andere baan hebben gehad, of die in het verleden hun onderwijscarrière tijdelijk hebben moeten onderbreken, omdat er ooit nog te veel kandidaten waren voor één lerarenjob.
De meesten onder hen hebben de stap naar het onderwijs niet (terug) gezet uit financiële overwegingen. Ze volgen eerder een missie, die hen voordien in andere beroepen heeft gebracht. Velen hebben zich eerst geëngageerd als opvoeder, jeugdwerker, zelfstandige, medewerker in een bedrijf… om zich daarna aan het onderwijs te wijden. Die eerdere ervaringen hebben hen als persoon verrijkt, en geven wellicht ook een meerwaarde aan hun onderwijswerk. Bovendien gaat het vaak om jobs die wel degelijk verband houden met hun huidige onderwijsopdracht: een baan als jeugdwerker of opvoeder levert nuttige ervaring op voor een leerkracht, een boekhouder uit een bedrijf kan in de les economie concrete praktijkervaringen doorgeven, een journalist of een medewerker van een ngo kan leerlingen een maatschappijkritische houding en engagement bijbrengen. Alleen al om die reden werken veel van deze zij-instromers volop mee aan het realiseren van de vakoverschrijdende eindtermen.
Tot nu toe wordt al die ervaring echter niet gewaardeerd. Een kleine rekenoefening leert dat een vijftal jaar in een andere job nadien al vlug enkele honderden euro per maand minder loon oplevert in het onderwijs (in vergelijking met een andere leerkracht die meteen in het onderwijs is gestapt). Na tien jaar lesgeven ben je zo al twee gezinswagens kwijt.
Het kan nog veel schrijnender: sommige leerkrachten hebben vóór hun job in het onderwijs al twintig jaar in een andere sector gewerkt en vallen daarna terug op ongeveer de helft van hun vroegere inkomen. Wie uit de privésector komt, moet vaak nog andere voordelen inleveren, zoals een bedrijfswagen, gsm of laptop.
Daarom hopen wij dat de Vlaamse regering snel duidelijkheid schept over deze situatie. Ziet zij erop toe dat de aangekondigde anciënniteitsaanpassing niet alleen geldt voor mensen die in de toekomst leerkracht willen worden, maar ook voor degenen die al eerder de stap hebben gezet om elders opgedane ervaring mee te brengen naar het onderwijs?
Nympha Gevaert, Kristof De Moor, Leen Broodcoorens, Jan Porrez, Hilde De Bleeckere, Claudine Bossuyt, Karolien Voets, Tom Lauwaerts, Leen Hautekiet, Wim Tanghe, Hilde Vander Straeten, Ann Wyckman, Johnny De Meue
De ondertekenaars zijn leerkrachten uit de scholengemeenschap Vlaamse Ardennen. Ze zijn zij­instromers of leerkrachten die het belangrijk vinden dat de ervaring van hun collega’s die het zijn naar waarde wordt geschat

dinsdag 4 juni 2013

 Hoog loon is niet alles

Een hoog loon is geen garantie voor tevreden werknemers. Niet-materiële aspecten zijn minstens zo belangrijk.

Dat blijkt uit nieuw onderzoek door Xavier Baeten en Bart Verwaeren van de Vlerick Business School. Zij onderzochten bij 4.877 werknemers hoe ze hun loon- en arbeidsvoorwaardenpakket percipiëren. In dat pakket zit niet alleen het loon, de bonus en de extralegale voordelen zoals het aantal vakantiedagen of maaltijdcheques, maar ook de ‘werkbeleving’: werkomstandigheden, werkzekerheid en de manier waarop de organisatie wordt geleid. Dit zijn de belangrijkste conclusies:
Werkbeleving is belangrijker dan de hoogte van het loon
De niet-financiële elementen zijn een veel betere verklaring voor de verschillen in de mate van bevlogenheid waarmee het werk uitgevoerd wordt, dan het loon of de extralegale voordelen. Met andere woorden: als een werkgever zijn mensen aan zich wil binden, zijn niet-financiële elementen belangrijker dan een hoog loon of een grote bedrijfswagen. Het verschil is spectaculair: de werkbeleving verklaart de verschillen in bevlogenheid acht keer beter dan het loon. Ook als verklaring waarom mensen geneigd zijn het bedrijf te verlaten, zijn de werkomstandigheden belangrijker dan het loon.
Baeten en Verwaeren hebben heel wat elementen gebruikt om te meten hoe aangenaam de werkomgeving is. Het gaat onder meer om het samenwerken met collega’s, de trots die men voelt voor zijn bedrijf en de reputatie ervan, de erkenning door collega’s, de autonomie, de persoonlijke ontwikkeling en de fysieke werkomgeving. Niet al die elementen zijn even belangrijk, zo blijkt. De mate waarin het werk uitdagend is, steekt wel torenhoog boven de rest uit. Ook de trots en de reputatie zijn erg belangrijk. Baeten: ‘Voor werknemers van bankbedrijven is die trots de afgelopen jaren verminderd. Uit ons onderzoek blijkt dat je dat niet kan compenseren met een hoger loon.’ Werkzekerheid scoort dan weer relatief laag. ‘Het is niet omdat je ergens je hele leven kan blijven werken, dat het engagement waarmee je je werk uitvoert hoog blijft’, zegt Baeten.
De relatieve hoogte van het loon is belangrijker dan de absolute hoogte
Uit het onderzoek blijkt dat een eerlijke en transparante loonstructuur meer wordt gewaardeerd dan een hoog loon of een dikke bonus. ‘Het is niet omdat je meer betaalt, dat mensen tevredener zijn over hun loon. Als de transparantie over de loonstructuur stijgt, neemt de tevredenheid wel toe’, zegt Baeten. ‘Een rechtvaardig loon wordt meer gewaardeerd dan een hoog loon.’
Veel werknemers zijn over die rechtvaardigheid relatief ontevreden. Ze vinden dat er behoorlijk wat willekeur heerst bij het toekennen van loonsverhogingen en extralegale voordelen. Consistentie, objectiviteit en het ethische gehalte van het loonbeleid zijn belangrijk. ‘De meest succesvolle bedrijven hanteren een loonbeleid waarbij veel input wordt gevraagd van de vakbonden en het middenmanagement, en waarbij mensen ook de kans krijgen hun grieven te uiten’, legt Baeten uit. ‘Nog maar weinig bedrijven zijn open over de manier waarop de lonen en de extralegale voordelen bepaald worden.’
Oudere werknemers zijn niet uitgeblust
Het onderzoek haalt het cliché van de uitgebluste 50-plusser onderuit. Hoe hoger de leeftijd, hoe groter de bevlogenheid voor de job, stelt Baeten vast. Gemiddeld zijn de ondervraagden bereid om tot 62 te blijven werken. Dat is lager dan in Nederland, waar de gewenste pensioenleeftijd op 64,5 ligt. Opmerkelijk is dat oudere werknemers bereid zijn later met pensioen te gaan dan minder oude werknemers. Wel ligt de gewenste pensioenleeftijd hoger in de privésector dan bij de ambtenaren, en hoger bij de bedienen en het management dan bij de arbeiders. Opvallend is dat de variaties in de gewenste pensioenleeftijd vooral verklaard werden door de bevlogenheid waarmee de job wordt uitgevoerd, en nauwelijks door financiële overwegingen. Met andere woorden: wie zijn werk met plezier doet, zal minder snel met pensioen gaan. ‘Het hele debat over langer werken heeft veel met niet-financiële elementen te maken’, stelt Baeten vast. Als oudere werknemers deeltijds kunnen werken of een andere taak binnen het bedrijf kunnen krijgen, zijn ze bereid om later op pensioen te gaan. ‘De gezamenlijke impact van die maatregelen leidt ertoe dat werknemers twee jaar langer willen werken.’
De loonspanning wordt niet als een probleem ervaren
Slechts één op de vijf ondervraagden vindt het loonverschil tussen hemzelf en zijn directe chef onaanvaardbaar. Voor het verschil met de ceo is dat iets meer dan een kwart. Voor die minderheid is de loonspanning wel een element dat hun motivatie aantast en hen sneller doet uitkijken naar een andere job. ‘Als werknemers een slecht gevoel hebben over het loon van hun leidinggevende, heeft dat invloed op hun intentie om het bedrijf te verlaten’, zegt Baeten.
Meer variatie
De onderzoekers pleiten op basis van het onderzoek voor meer variatie in de manier waarop werknemers beloond worden. De huidige structuur, met loonsverhogingen die gekoppeld zijn aan de index en aan cao-loonschalen, is volgens hen niet houdbaar. ‘De verschillen tussen jong en oud zijn te groot, en er is een probleem met de interne rechtvaardigheid. De systematiek van een basissalaris aangevuld met verhogingen op basis van anciënniteit en verdiensten, moet herbekeken worden.’ Beter zou het zijn, zegt Baeten, om het basissalaris onder controle te houden en aan te vullen met een winstdeelname. Dat sluit ook beter aan bij de wens om de loonstructuur rechtvaardiger te maken. ‘Wat dat betreft stellen we vast dat de vakbonden zich eigenlijk op het verkeerde element focussen. De hoogte van het loon is niet alles.’ 

donderdag 25 april 2013

Blog - een machtig instrument om je burgerrechten uit te voeren
speciaal voor de LEV cursisten die gisteren reflecteerden over gebruik van social media en burgerzin.

BRUSSEL - Hij strijdt tegen corruptie, noemt president Poetin en de zijnen consequent ‘dieven en oplichters’, en is door zijn populaire blog een machtig man geworden. Maar vanaf vandaag staat de Russische dissident Aleksej Navalny zelf voor de rechter, op beschuldiging van fraude. Poetin probeert de luis in zijn pels voor eens en altijd te verdelgen.
Angst kent hij niet. Aleksej Navalny, blogger en volksmenner, poseert voor de deuren van de rechtszaal met een sticker met het opschrift ‘dief’. Een foto van Poetin, zijn grote tegenstander, staat prominent in het midden. De boodschap is duidelijk: ‘Je kunt mij niet intimideren, hoe hard je ook probeert.’
Nochtans proberen zijn politieke tegenstanders dat heel hard. Navalny wordt beschuldigd van fraude. Hij zou in 2009 16 miljoen roebel (390.000 euro) verduisterd hebben van het staatsbedrijf Kirovles.
Zoveel beter dan de rest
Als hij veroordeeld wordt, kan hij tot tien jaar cel krijgen en een boete van een miljoen roebel (24.000 euro).
De oppositie zegt dat het gaat om een politiek gefabriceerde aanklacht. Zelfs overheidsbronnen ontkennen niet dat de politieke bezigheden van Navalny een rol spelen. ‘Als iemand zijn uiterste best doet om de aandacht te trekken van de autoriteiten, die de autoriteiten uitdaagt, die zegt: “Kijk, ik ben zoveel beter dan de rest”, dan zal de interesse in zijn verleden toenemen en zullen zijn misstappen sneller aan het licht komen’, erkende Vladimir Markin, woordvoerder voor het Onderzoekscomité, de Russische tegenhanger van de FBI.
Gewapend met zijn blog trekt Navalny al enkele jaren ten strijde tegen de corruptie in Rusland en de regering van Poetin. Op zijn site RosPil publiceert hij geregeld materiaal waarmee hij de Russische machthebbers het vuur aan de schenen legt. Navalny voorziet die van vlammend commentaar, leden van Poetins partij noemt hij consequent ‘oplichters en dieven’. Hij zwierde documenten online die bewijzen dat veel parlementsleden geheime en dus onbelaste verblijven hebben in het buitenland. Twee van hen hebben daardoor ontslag moeten nemen. Zelfs Alexander Bastrykin, rechterhand van Poetin en topman van het Onderzoekscomité, nam hij onder schot. Navalny onthulde dat hij een buitenverblijf had in Tsjechië, maar Bastrykin negeerde de aantijging en bleef op post.
Presidentsverkiezingen
Bij het grote publiek werd hij pas echt bekend tijdens de Russische presidentsverkiezingen in 2012. Poetin won de verkiezingen, maar de oppositie vermoedde verkiezingsfraude. In sommige kieskringen daagden volgens officiële cijfers 140 procent kiezers op. Duizenden mensen kwamen op straat. Op het ene bord stond ‘Waar zijn de bewijzen?’ Een ander was cynischer: ‘In Rusland kiest Poetin u!’ De Russische televisiezenders zitten stevig in de houdgreep van Poetin en brengen liever geen mensen in beeld die luidkeels roepen dat de president corrupt is. Dus moesten de betogers teruggrijpen naar het internet om de mensen tot actie op te roepen. Daar voelt Navalny zich als een vis in het water en via die weg groeide hij uit tot het symbool van de volkswoede.
Hij bleef lang op de vlakte over zijn politieke ambities. In het verleden was hij wel actief bij de kleine liberale partij Jabloko, maar in 2008 werd hij buiten geknikkerd na een conflict met de stichter van de partij. Daarna trad hij op als onafhankelijk politiek activist. Maar na de demonstraties van 2012 schoot zijn populariteit als een raket omhoog en begonnen zijn politieke ambities terug op te borrelen. Vorige week liet hij zich in een interview met een nieuwssite ontvallen dat hij wel president wil worden.
‘Contradictorisch’
Hij is er nog lang niet, maar volgens een peiling van de onderzoeksorganisatie Levada-centrum zou hij, als hij nu aan de verkiezingen zou deelnemen, iets meer dan 5 procent halen. ‘Navalny begeeft zich op het territorium van zijn tegenstander. Hij steelt stemmen van de oppositie, maar ook van de regering zelf. En dat zonder vrije toegang tot televisie, uitsluitend via hier relatief zwak ontwikkelde media, het internet’, zegt Denis Volkov, een onderzoeker van Levada.
Op politiek vlak ziet Navalny zichzelf als nationaal-liberaal. Hij strijdt voor de democratisering van de Russische maatschappij, maar laat zich vaak negatief uit over de immigranten uit de Kaukasus, die in grote aantallen hun weg vinden naar Moskou en andere grote Russische steden.
In 2008 zei hij over Tsjetsjeense immigranten: ‘In Tsjetsjenië schieten jongeren ongestraft met paintballgeweren op vrouwen die geen sluiers dragen. Die jongeren trekken meer en meer naar Moskou. Het bevalt mij niet dat die mensen denken dat ze vrouwen met paintballs moeten bekogelen, alleen maar omdat ze geen hoofddoek dragen.’
Professor Vladimir Ronin, Ruslandkenner en docent aan de Lessiushogeschool, vindt dat er te weinig geweten is over de waarden en de ideologie van Navalny. ‘In de Russische context kun je democratie en liberalisme niet met zulke strikt nationalistische opvattingen verzoenen. Navalny’s politieke opvattingen lijken mij dan ook contradictorisch, oppervlakkig en niet overtuigend.’
Nachtmerrie
Toch is hij op dit ogenblik de populairste dissident in Rusland. In 2012 stond hij op de zesde plaats in de top 100 van de meest invloedrijke mensen in het Amerikaanse tijdschrijft Time. Als enige Rus in het rijtje.
Hij wordt neergezet als ‘de voorhoede van de datadissidenten’. ‘Hij heeft een netwerk uitgebouwd om bezwarende documenten te verzamelen en zo de corruptie zaak per zaak aan de kaak te stellen.’
De voormalige zesde meest invloedrijke man ter wereld moet zich nu verantwoorden voor fraude. Navalny houdt zijn onschuld staande, maar ziet zijn lot somber in. Zijn advocaat zegt: ‘Zijn schuld wordt als bewezen gezien en de rechter, zelfs als hij dat zou willen, kan geen rechtvaardig oordeel vellen.’
Net als Pussy Riot
Daarmee komt Navalny terecht in het rijtje opposanten dat via een achterpoortje veroordeeld werd: de oligarch Chodorkovski in 2009 voor fraude, toen hij politieke ambities aan de dag begon te leggen, en recenter drie leden van de feministische punkrockband Pussy Riot voor hooliganisme en religieuze haat.
Het belangrijkste gevolg van een eventuele veroordeling is echter dat Navalny dan het recht zou verliezen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen.
Joeri Saprykin, journalist en opposant, vat de situatie van Navalny samen: ‘Er zijn dromen waar je al voor het eind de afloop kent, maar je kunt niets doen tegen verschrikkelijke logica van de plot, je kunt niet wakker worden. Ik kan geen enkele manier bedenken voor ons allen om hieruit te ontwaken.’